De laatste dagen van Karel de Stoute en een wandeling door Nancy met dank aan Bart van Loo.
De laatste dagen van Karel de Stoute en een wandeling door Nancy met dank aan Bart van Loo.
Vondst van het lijk van Karel de Stoute schilderij uit 1862 in het Musée Lorrain, Nancy - afbeelding Wikipedia |
De gewelddadige dood in de sneeuw van de man die als dé groothertog van het westen werd gezien.
Nu staan ze garant voor hun vredevolle onpartijdigheid, maar ooit waren de Zwitserse soldaten felbegeerde en duurbetaalde huurlingen in Europa. En als het gebeente van Karel de Stoute tegenwoordig onder een publiek toilet ligt in Nancy, dan is dat mede door hun toedoen. We galopperen de Zwitsers en Lotharingers achterna, naar de gewelddadige dood in de sneeuw van de man die als dé groothertog van het westen werd gezien.
Het laatste deel van de tergend dramatische ondergangssymfonie van Karel de Stoute opent met een grandioze ouverture van steen. Vanaf de brug over de Meurthe kun je er niet naast kijken, de basiliek van Saint-Nicolas-de-Port, flamboyante gotiek op zijn best. We bevinden ons in het hart van Lotharingen, zo’n tien kilometer van hoofdstad Nancy. Hier weerklinken de eerste tonen van Karels zwanenzang.
Dat het slecht met hem afliep, is bekend, dus waarom niet meteen al verklappen dat René van Lotharingen, met de Zwitsers zijn laatste grote vijand, na afloop uit dankbaarheid de opdracht gaf om op deze plek een immense basiliek te bouwen ter vervanging van de kleine kerk? De bouw begon in 1481, en het rijzige kerkgebouw met zijn twee uien, als bolvormige bekroning van de torenspitsen, zou halverwege de zestiende eeuw helemaal klaar zijn. Dit godshuis moest even imposant worden als de overwinning die René zodadelijk op de Bourgondiërs zou behalen. De vraagt blijft natuurlijk hoe én waar dat ultieme debacle juist gestalte kreeg.
Na zijn nederlagen in Zwitserland was Karel de Stoute naar de veilige Franche-Comté gevlucht, het graafschap van Bourgondië, waar hij zijn wonden likte. Tot ieders verbazing zette hij vervolgens koers naar Nancy, de hoofdstad van Lotharingen die hij eerder al een keer had veroverd. Alweer zinnend op wraak stond hij eind oktober bij de stadsmuren en startte het beleg. Het vroor dat het kraakte. Karels getergde leger klaagde steen en been. Iedereen wilde naar huis, behalve de hertog zelf, dus verbeet het leger de kou.
Intussen rukte René van Lotharingen op, hij moest zijn eigen hertogdom verdedigen. Hij was nog altijd maar vijfentwintig jaar, en werd door Karel “het Kind” genoemd. De jonge leider vond de juiste woorden om zijn manschappen én de Zwitsers, die pas bij hen waren aangesloten, bij het oude kerkje van Saint-Nicolas-de-Port te begroeten. De Zwitsers roken niet alleen soldij en buit, maar ook de ultieme vernedering van de Bourgondische leider. Hoe goed de sfeer ook was, toch viel de spanning te snijden. Want nog geen hond kon toen al bevroeden dat hier weldra een prachtbasiliek zou oprijzen als teken van overwinning.
Wie in godsnaam is die René van Lotharingen, en welke rol speelt hij in dit ondergangsverhaal? En waarom zijn we plotseling bij Nancy beland?
Het bos van Jarville, waar het begon te sneeuwen en een list werd beraamd
Karel de Stoute had vier jaar eerder nog van diezelfde René van Lotharingen vrije doorgang gekregen over zijn grondgebied, zodat hij van Dijon naar Brussel kon zónder Frans grondgebied – de vijand! – te betreden. Maar dat volstond niet voor de hertog van Bourgondië. Niet veel later veroverde hij Lotharingen simpelweg, en riep hij Nancy uit tot de toekomstige hoofdstad van zijn Bourgondische imperium. Lotharingen was het begeerde puzzelstukje dat zijn bezittingen in het noorden (de Lage Landen) verbond met die in het zuiden (Bourgondië). Karels droom van een Middenrijk tussen Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk leek volbracht.
Zijn vroegere bondgenoot René zwoer dat hij Karel ooit te grazen zou nemen. In eerste instantie slaagde hij er alvast in de Bourgondiërs uit Nancy te verdrijven. Vervolgens zou René met een kleine troepenmacht afzakken naar Murten, toen daar het treffen tussen de Zwitserse en de Bourgondische troepen nakende was. Hij was erbij, toen Karel op 22 juni 1476 ook daar de wijk moest nemen, nadat hij eerst verjaagd was bij Grandson. Tussen de ontelbare Bourgondische lijken werd hij op het Zwitserse slagveld tot ridder geslagen.
Nu Karel opnieuw Nancy bedreigde, blies René van Lotharingen verzamelen. Tot zijn grote vreugde tekenden ook de Zwitsers present bij Saint-Nicolas-de-Port. Op zo’n twee uur stappen van het uiteindelijke slagveld stroomden alle troepen samen. Eerst werd het Bourgondische garnizoen ter plaatse uitgemoord, verderop hun verkenner uitgeschakeld. Karel de Stoute was nu stekeblind, hij wist niet meer van waar de vijand kwam. Op de koop toe begon het te sneeuwen.
En toen kwam René Van Lotharingen met een list, die hij samen met de Zwitsers beraamde. Een klein deel van zijn leger stuurde hij frontaal op Karel af, maar het gros ging linksom, kwestie van de Bourgondiërs in hun flank te verrassen. Het is die stiekeme omweg langs het bos van Jarville die ik wil nalopen.
Na een tiental kilometer wandelen langs de Meurthe en het Marne-Rijnkanaal bereik je het park bij het kasteel van Montaigu, het laatste overblijfsel van het fameuze bos van Jarville, een van die nog zeldzame groene vlekken in een uitermate verstedelijkte zone. Hier dus, op een boogscheut van zijn belegerde hoofdstad Nancy, moet René van Lotharingen voor een laatste keer zijn troepen hebben geschouwd. Als je in de schaduw van het kasteel het park inkijkt, bij voorkeur bij de kapel uit het begin van de zeventiende eeuw (al de rest is ouder) kun je je er wel iets bij voorstellen. Waar op een zucht van het Bourgondische leger soldaten stonden te trappelen, wordt vandaag een soort van moderne fit-o-meter uitgerold, een trimbaan waar je sprintend, springend of slalommend je conditie kunt aanscherpen. Bewegingen die de twintigduizend strijders van René van Lotharingen op 5 januari 1477 eigenlijk óók op het punt stonden te maken.
Maar eerst stak een priester uit de Elzas een hostie in de lucht en knielden duizenden manschappen in de sneeuw. Ze tekenden een kruis op de witte ondergrond en kusten het. Nadien namen de militaire professionals uit Zwitserland het over van de jonge René. “Mijnheer de hertog, heb geen angst, wij kennen ons beroep, de zaak is in kannen en kruiken.” Niet eens een kilometer scheidde hen nog van de Bourgondiërs. Het geluid van hun bewegingen werd gedempt door de sneeuw, de bomen onttrokken hen aan het zicht.
Notre-Dame-de-Bon-Secours, waar de maagd eeuwig bedankt wordt voor haar bijstand
Op een of andere manier moet Karel geweten hebben dat de vijand eraan kwam. Hij verliet zijn stelling bij de stadsmuren, om in een volgens hem gunstige plooi van het landschap zijn tegenstrevers op te wachten. Verschanst tussen twee forse beken en de rivier de Meurthe dacht hij veilig te zitten, weliswaar met een uitgeput leger van amper vijfduizend eenheden. In eerste instantie leek de vijand frontaal aan te komen – daar klonken al de Zwitserse hoorns – en kon Karel zijn kanonnen laten bulderen. Alleen wist hij nog niet dat hij weldra in de flank zou worden aangevallen...
De omtrekkende beweging van René van Lotharingen was in volle gang, eerst door het bos van Jarville, daarna over de Jarville-beek en vervolgens door het aanpalende bos van Saurupt, vandaag een dichtbebouwde stadswijk van Nancy. Het enige oord van rust is het grote kerkhof dat pal op het allerlaatste tracé van de Zwitsers en Lotharingers ligt. De hoofdingang van dit Cimetière du Sud bevindt zich op de Quai de la Bataille, een naam die alles zegt: dit kerkhof geeft uit op de plek waar de strijd echt losbarstte, hier is het dat de rechterflank van Karels leger compleet verrast werd.
De richting volgend van de huidige Rue de Bonsecours – goede hulp had De Stoute op dat moment erg vandoen – stootten de troepen van René in één ruk door naar het centrale corps van Karels leger, waar die met de moed der wanhoop zijn vluchtende soldaten probeerde tegen te houden. Het was dweilen met de kraan open, en weldra zou ook hij de benen nemen, halsoverkop vluchtend in noordwestelijke richting. Zodadelijk probeer ik hem te volgen.
Maar eerst is er nog de overwinning te vieren met René van Lotharingen. Omdat hij zich op het strijdtoneel had begeven in het gezelschap van een banier met daarop Ave Maria, gaf hij een monnik de toestemming om hier een kapel op te richten, officieel voor Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand, maar in de volksmond wordt ze de Bourgondische kapel genoemd. Deze door bossen en velden omringde plek groeide uit tot een bescheiden pelgrimsoord. Vandaag is de omgeving opgevreten door de stad. Alleen de kapel is er nog, enfin, de opvolger ervan: een barokkerk uit de jaren 1738-1741. Hier wordt nog altijd het oorspronkelijke Mariabeeld uit ca. 1500 bewaard, een werkstuk van Mansuy Gauvain, de hofbeeldhouwer van René van Lotharingen. Drie glasramen doen in sneltreinvaart de slag uit de doeken: het gezamenlijke bidden voor het gevecht, de plechtige inauguratie van het beeld in de kerk en René die het lichaam van Karel de Stoute groet. Het lijkt wel een teken voor mij: komaan, jongen, nu moet je op zoek naar Karels onafwendbare sterfscène.
Place de la Croix de Bourgogne, waar de laatste ademtocht van Karel de Stoute waait
Het laatste dat men van Karel de Stoute zag, was hoe hij zich zigzaggend op de rug van zijn gitzwarte paard El Moro een weg hakte uit het inferno. Iemand ving nog een laatste blik van hem op in de noordwestelijke verte van het strijdgewoel, toen was hij verdwenen. Wat volgde, is voer voor speculatie. De enige houvast is dat we weten waar hij aan zijn einde kwam. Het slagveld lag bezaaid met lijken, maar ook de beken maakten het vluchten niet makkelijker. Een eerste hindernis moet hij nog vlot hebben genomen, hop over de Nabeccor-Madeleine-beek, een benaming die uitgevonden lijkt voor quizavonden. Hij zwierf verder door het bos van Saurupt, achternagezeten door een horde losgeslagen vijanden die eenieder die ze onder ogen kregen, ombrachten.
Als je hem op die laatste hectometers van zijn leven wil volgen, is het aangeraden om kriskras door de Saurupt-wijk te wandelen, vanaf het Cimetière du Sud langs enkele toepasselijke Pompes-Funèbres-vitrines, waarom niet langs het Jules Dorget-plein en vervolgens richting Square Chopin, kwestie van zo veel mogelijk de groene context van weleer op te zoeken in deze wijk die in de jaren 1900 uitgroeide tot een centrum van art nouveau en art deco. Tussen de Dorget- en Chopin-plantsoenen geniet men van de Villa des Glycines en Villa Marguerite, zonder evenwel te vergeten dat waar nu stenen luxe de dienst uitmaakt, Karel zijn laatste hachelijke ontsnapping ondernam. Via de oplopende Rue Jeanne d’Arc – die zijn grootvader Filips de Goede nog ontmoette en vervolgens verkocht aan de Engelsen – bereiken we het eindpunt van zijn vlucht.
Bij een van zijn manoeuvres moet El Moro zijn gestruikeld. Op de oever van het intussen verdwenen Sint-Jansmeertje viel de hertog op de grond. Daar verscheen zijn engel des doods, Claude de Bauzemont, die Karel een fatale slag zou hebben toegediend, ook al riep de hertog hem volgens de legende nog “Sauve Bourgogne” toe, zoveel betekenend als “Red Bourgondië, red de hertog”. Helaas verstond de hardhorende en slechtziende krijger “Vive Bourgogne” – lang leve Bourgondië – en stak hij waar hij maar steken kon. Hoezeer zou Bauzemont het zich nog beklagen dat hij de groothertog van het westen niet had herkend. Amper acht maanden later gaf de gedesillusioneerde Lotharinger de geest, tot het bittere einde dromend van het fortuin aan losgeld dat hij door de vingers had laten glippen.
Dit drama speelde zich af tussen bomen, velden en een meertje, alle verdwenen, ter hoogte van de huidige Place de la Croix de Bourgogne, waar een kleurrijke obelisk het voorval in herinnering brengt. In het midden blinkt het vergulde jaartal 1477 en zien we hoe hertog René een kruis van Lotharingen in de lucht steekt, eentje met twee horizontale balken dus. Het was zijn droom om op deze plek een monument te plaatsen. Eerst op een eilandje in het meertje dat in de negentiende eeuw werd drooggelegd. In de loop der jaren werd het monument meermaals vervangen. Het huidige dateert uit 1928, een art-nouveaukunstwerk van Victor Prouvé.
Op de achterkant prijkt het wapenschild van Karel de Stoute. Raar is wel dat het plein Croix de Bourgogne heet (verwijzend naar het Bourgondische Andreaskruis) terwijl je juist dat van Lotharingen in het groot ziet afgebeeld. Al even opvallend is dat je aan de ene zijkant nog “Vive Lorraine” leest, aan de andere “Vive Bourgogne” en dat in de algemene tekst de naam van Karel de Stoute niet eens valt. Wel prijken daar de mysterieuze woorden “les destinées de la France”. Het ging er in 1928 vooral om de glorie van Lotharingen te verbinden met “het lot van Frankrijk”, waar het intussen samen met Bourgondië deel van uitmaakte.
Als we helemaal de puntjes op de i willen zetten: ooit stond het monument midden in de belendende Rue Christian Pfister, ter hoogte van nummer 18, de naar verluidt échte plek van de dood van Karel de Stoute. Daar zou men hem hebben gevonden, met zijn hoofd vastgevroren aan het meertje, over zijn schedel een scheur van zijn oren tot aan zijn tanden, zijn achterste doorboord met een lans, armen en leden vertrappeld door paardenpoten, een van zijn wangen aangevreten door de wolven. Met de komst van de straat werd de zuil verplaatst. Zo gaat dat met geschiedenis: men verhuist en verandert de dingen als het dusdanig beter uitkomt. Met wat geluk wordt het een keer opgeschreven, en pas daarna vergeten.
De Rue de la Téméraire, een zijstraat waar je van een schrale troost kan spreken
Een dag eerder was de Bourgondische hertog nog volop in de weer met de belegering van Nancy. Het is niet ver naar zijn iets hoger gelegen hoofdkwartier – de Rue Christian Pfister en aansluitend de pittoreske Passage de la Croix de Bourgogne uitlopen, dan naar links. In de schaduw van een twaalfde-eeuwse klokkentoren, de zogeheten Tour de la Commanderie, restant van de romaanse kerk van een ridderorde, bevonden Karels troepen zich op een boogscheut van de stad die ze tevergeefs onder vuur namen. Nog altijd komt elke 5de januari het Comité Lorrain hier samen om de overwinning op de groothertog van het westen.
Nadat men hem had gevonden en hij door zijn page was geïdentificeerd, droeg men het lijk van Karel de Stoute de stadsmuren binnen. Onderweg passeren we alweer enkele art-nouveaugebouwen. Nu we hier toch zijn, is het best de moeite om een klein beetje op je passen terug te keren, en de Villa Majorelle te aanschouwen, 350 meter ten westen van de net bezochte toren. Krijg je er niet genoeg van, ga dan zeker naar het nog wat verder gelegen musée de l’École de Nancy. Wij moeten echter de andere richting uit, naar het centrum, voorbij het treinstation, en uiteindelijk naar de plek waar elke toerist zich in Nancy komt aan vergapen: de Place Stanislas.
Door de drie opeenvolgende overwinningen op Karel de Stoute was het militaire prestige van de Zwitsers helemaal de hoogte ingeschoten – en dankzij eerdere overwinningen tegen de Habsburgers was het met dat prestige al erg goed gesteld. Een Zwitsers rijmpje wreef het er goed in: “In Grandson verloor Karel zijn hoed, in Murten zijn moed, in Nancy zijn bloed.” Voortaan tastten Europese vorstenhuizen diep in de zakken voor Zwitserse huurlingen. “Geen geld, geen Zwitsers” is niet zomaar een Nederlands spreekwoord. Wil je je macht vergroten, dan moet je ervoor betalen, en de Zwitsers waren erg duur. Alleen sloeg na een aantal zinloze afslachtingen – in 1792 bij de Tuilerieën in Parijs, in 1812 bij de Berezina – de sfeer helemaal om en kozen de Zwitsers juist voor vrede en neutraliteit, officieel vanaf het Congres van Wenen in 1815. Nooit meer zonden Zwitserse boerenfamilies hun zonen naar slagvelden. Uiteindelijk bleef enkel nog de Zwitserse Garde van de paus over. Vandaag zijn we dat gewelddadige verleden vergeten en associëren we Zwitserland in de eerste plaats met vredevolle onpartijdigheid.
Place Stanislas, waar de dood van Karel kleurrijk in de verf wordt gezet.
Wat komt de naam Stanislas bij dit plein kijken? Wel, als afgezette koning van Polen had Stanislas Leszczynski bij wijze van troostprijs het hertogdom Lotharingen gekregen, waar hij vanaf 1737 voornamelijk als filosoof en mecenas zijn dagen sleet. Hij plaatste de door ons bezochte barokkerk Notre-Dame-de-Bon-Secours op de plek van de slag bij Nancy, alwaar hij ook begraven ligt. Maar natuurlijk is hij vooral de man die de stad haar beroemde en naar hem genoemde plein schonk: het verbindingsteken tussen de middeleeuwse stad in het westen en de nieuwe in het oosten. Zijn centraal opgestelde standbeeld wordt omringd door imposante stadspaleizen en weelderig traliewerk.
In één van die gebouwen, het Musée des Beaux-Arts, hangt een monumentaal werk van Eugène Delacroix. Je ziet er hoe Claude de Bauzemont op het punt staat Karel de Stoute de genadeslag toe te dienen: de doodsangst op het gezicht van de Bourgondiër, meegesleurd door de val van zijn strijdros El Moro, de lans van Bauzemont akelig dichtbij, René van Lotharingen die rechts toekijkt op zijn paard. Links lijkt een Bourgondische soldaat er van onder te muizen. Niets van dit alles is echt zeker, en juist daarom heeft Delacroix in 1831 alle vrijheid genomen.
Ook het schilderij van Auguste Feyen-Perrin uit 1865 is de moeite. Het verbeeldt de scène waar Karels Italiaanse page Baptista Colonna het lijk van zijn meester herkent aan zijn lange vingernagels, een ingegroeide teennagel, de tanden die ontbraken. Al onze aandacht gaat naar het naakte stoffelijke overschot waarvan wij niet mogen vergeten dat het op 7 januari werd overgebracht naar een huis in de Grande Rue, nummer dertig om precies te zijn, driehonderd meter stappen van de Place Stanislas.
Dit is het huis van chirurgijn Georges Marqueiz, die het lelijk toegetakelde lijk fatsoeneerde voordat hertog Karel de Stoute hier van 8 tot en met 10 januari 1477 drie dagen werd lang opgebaard. Je kunt het huis op nummer 30 niet missen, want vooraan staat 1477 in het groot op de straatstenen afgebeeld. Nogal wat voorbijgangers die het jaartal met de voeten treden, zie je even fronsen. Een enkeling blijft bewust staan.
Terwijl hoogwaardigheidsbekleders aanschoven om het lijk te groeten, werden op het slagveld in allerijl om en bij de 4.500 soldaten begraven. Na de balseming op 11 januari bracht men Karel naar de Sint-Joriskerk, naast het door hem vernielde hertogelijke paleis van Lotharingen – gewoon de Grande Rue noordwaarts uitlopen – waar hij een praalgraf kreeg. Daarop prijken niet mis te verstane en soms vileine woorden: Karel afgeschilderd als “de schrik van Europa”, als iemand die “enkel gelukkig was als hij bloed zag stromen”.
René II liet het oude paleis ombouwen tot een renaissanceresidentie, nog altijd een streling voor het oog. In de Cordelierskerk, links ernaast, gebouwd na de slag bij Nancy als een zoveelste dankbare herinnering, vind je de wondermooie polychrome grafnis van René alsook de gigant van zijn vrouw Philippe van Gelre, voor de aandachtige lezers van deze tijdreis, de dochter van Adolf van Gelre, met wie Karel de Stoute menig appeltje heeft geschild. De koepel van de kapel lijkt wel tot in de hemel door te lopen.
Brugge, maar waar zijn de beenderen van Karel nu eigenlijk gebleven?
Karels eega Margaretha van York vroeg in 1477 meteen naar de resten van haar man. Tevergeefs. Ze kon hem toch in Nancy komen bewenen? Had hij die stad niet willen veroveren? Drieënzeventig jaar later probeerde Karels achterkleinzoon, de machtige naar hem genoemde keizer Karel, de resten van de oude Bourgondische hertog alsnog naar Brugge te transfereren. Nu ’s keizers nichtje Christina van Denemarken over Lotharingen regeerde, bleek dat plotseling wel mogelijk.
De Nederlanden vaardigden drie commissarissen af die tot verbazing van het nageslacht op een onnauwkeurige en snelle manier niet ónder maar zes voet naast het praalgraf naar resten groeven, enkel en alleen omdat enkele pelgrims op die plek ooit een Bourgondisch kruis hadden aangebracht. Een kleine hoeveelheid nog niet door de vochtigheid verteerde botten namen ze mee naar Brugge. Ze verlieten de stad langs de poort waar ooit Karel zijn triomfantelijke entree maakte in Nancy. Nu maakte hij als schamel hoopje beenderen de tegenovergestelde beweging, onder en door de nog altijd te bewonderen Porte de la Craffe, een overblijfsel van de middeleeuwse omwalling, drie meter dikke muren uit het einde van de veertiende eeuw. De stenen Maria met Jezus in de armen pal boven de ingang met valhek moet net zo vol erbarmen hebben toegekeken als nu.
In Brugge kreeg Karel een groot praalgraf in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, naast dat van dochter Maria van Bourgondië. Op het eerste gezicht lijken de twee monumenten op elkaar, maar als je nauwgezet toekijkt zie je dat Maria’s graf (gestorven in 1482, pas voltooid in 1502) van messingbeeldsnijder Jan Borreman en -gieter Reinier van Tienen laatgotisch van snit is, met vier evangelisten in laatmiddeleeuwse klederdracht en met de plooival van Maria’s kleed die knipoogt naar Sluter. Dat van Karel (1563, bronsbeeldhouwer Jacques Jonghelinck) pakt wat pompeuzer uit, zoals we dat in de renaissance mogen verwachten. Aan de voeten van de gisant ligt een leeuw als symbool van moed, op de vier hoeken staan de vier evangelisten in Romeinse toga – renaissance oblige.
Het rare is dat we lang niet zeker zijn of de resten van Karel in Brugge zijn. Om te beginnen ging het amper om een handjevol resten, ten tweede werden ze wel erg onzorgvuldig opgegraven. Bovendien werd iemand als Karel de Stoute zonder twijfel in een loden kist begraven, zodat zijn hele skelet zeven decennia later onmogelijk grotendeels verteerd kon zijn. De Sint-Joriskerk in Nancy verdween in 1743 en alle graven kregen onderdak in de nog altijd te bezoeken Cordelierskerk, links van het door René II heropgebouwde paleis van Lotharingen, iets noordelijker nog in de Grande Rue.
Samengevat: ofwel zijn de zeldzame resten in Brugge echt die van Karel, al is dat problematisch omdat ze bij de opening van de grafkelder in 1979 spoorloos bleken, allicht werd het zakje van niets in de loop der tijden gestolen of simpelweg weggeworpen. Ofwel bevinden ze zich ergens in de crypte van de Cordelierskapel, maar waarom zou men de erfvijand hebben bijgezet in het mausoleum van Lotharingen? En dus bevindt het gebeente van Karel zich wellicht nog altijd in de ondergrond van waar ooit de Sint-Joriskerk stond, daar waar hij in 1477 werd begraven. Om daar zeker van te zijn zou men grondige graafwerken moeten doen ter hoogte van de publieke toiletten op het Joseph-Malval-plein. Sic transit gloria mundi.
Zowel in de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk als op tal van plekken in Nancy kunnen we mijmeren over de ondergang van la grande Bourgogne. Voor de oorsprong ervan moeten we naar Dijon, waar de pleurants van Sluter de wacht houden bij stamvader Filips de Stoute en zijn zoon Jan zonder Vrees — de ironie van het lot wil dat Filips de Goede, de enige echte groothertog van het westen, het zonder praalgraf moet stellen. In de beste der werelden had keizer Karel ze allemaal samengebracht, maar de huidige situatie vertelt ook een mooi verhaal: van het zuiden trekt de historische reiziger naar het noorden, van Dijon via Nancy naar Brugge, van de kunstzinnige kiem via de ondergang van Bourgondië naar de eenmaking van de Nederlanden.
Historia SCRIBITUR AD NARRANDUM, NON AD PROBANDUM (men beschrijft geschiedenis om te vertellen, niet om te bewijzen.)