Le Passage de la Reine de Hongrie, passage van ‘rue Montmartre’ naar ‘rue Montorgueil’,
Deze doorgang van 45 m, die omstreeks 1770 werd gemaakt, verbindt rue Montmartre nr. 16 met rue Montorgueil nr. 17. Deze doorgang, alleen toegankelijk voor voetgangers en 's nachts aan beide uiteinden afgesloten, werd aangelegd rond 1770. Hij werd nationaal eigendom en werd op 12 februari van het vijfde jaar door de Staat verkocht, op voorwaarde dat hij open bleef voor het publiek en dat hij werd onderhouden door de koper.
Het heette van 1792 tot 1806 Passage de l'Egalité.
Vandaag verbiedt een halverwege geïnstalleerde poort de doorgang.
De oorsprong van deze naam is voor interpretatie vatbaar. Een van hen zegt dat de naam is afgeleid van het zogenaamde reukwater van de koningin van Hongarije, een parfum dat ten tijde van Madame de Sévigné in zwang was en gemaakt door een buurtparfumeur.
Een andere versie is vermoedelijk juister:
Vóór de revolutie woonde daar een jonge bloemenverkoopster, Julie Bêcheur , zo charmant dat ze Rose de Mai werd genoemd. De vrouwen uit de buurt besloten echter een petitie naar Versailles te sturen tegen bepaalde politieverboden. Rose de Mai maakte deel uit van de delegatie en zodra de koningin Marie-Antoinette haar zag, merkte ze haar schoonheid op en haar gelijkenis met het portret van haar moeder, de koningin van Hongarije, dat haar kamer sierde.
Volgens sommigen zou het een grap van de koningin zijn geweest. Volgens anderen was het een grap van Julie's metgezellen. Toch kreeg de jonge vrouw de bijnaam De koningin van Hongarije. Dit feit leverde de dames van de delegatie veel geluk op, aangezien ze waren uitgenodigd om de maaltijd van Hunne Majesteiten te delen en hun eisen werden ingewilligd. Heeft de mooie Julie Bêcheur haar bijnaam nagelaten aan de passage waar ze woonde?
Wat in de archieven wordt bevestigd, is het triestige einde van de bloemenverkoopster, geëxecuteerd vanwege royalistische sympathieën.
Julie Bêcheur, bekend als Rose de Mai, woonachtig in Passage de l'Egalité, beschuldigd van genegenheid voor de koning en mevrouw Capet”, opgesloten in de Madelonnettes-gevangenis, werd in 1792 onthoofd.
afb.:wikimedia